Meer dan 30 jaar geleden vertrok ik met mijn ouders en zus uit het land waar ik 9 jaar eerder geboren was: Zambia.
Ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat we in de auto naar het vliegveld stapten en voor de laatste keer omkeken naar ons huis en zwaaiden naar Blason, de man die 12 jaar lang lief en leed met ons gezin gedeeld had. Voor het eerst in mijn leven had ik een brok in mijn keel en aan mijn moeder vroeg ik: ‘wat is dat rare gevoel dat ik achter in mijn mond heb?’.
Over twee weken vertrek ik met mijn eigen gezin vanuit Zuid-Afrika terug naar Nederland en al meer dan twee weken heb ik het weer, dat rare gevoel achter in mijn keel.
Wat is het dat Afrika met mij doet? Waarom voel ik mij hier zo intens gelukkig en als een vis in het water? Waarom grijpt dit continent mij zo bij de kladden en laat het mij maar niet los?
Is het de natuurschoon, het klimaat, de geur. Of zijn het de mensen en de manier van leven, soms roekeloos en onbezonnen, soms onnavolgbaar, maar bovenal voluit. Genieten van het kleine, rouwen om het grote en vooral heel erg veel met elkaar.
Die relaties tussen mensen onderling, wordt hier ook wel Ubuntu genoemd. In Nederland anno 2010 ongetwijfeld een besmette term, maar ik geniet er hier dagelijks van.
En die brok in mijn keel? Ik troost mij met die prachtige en oh zo rake quote uit een boek dat mijn vader mij ooit gaf toen wij eenmaal helemaal ingeburgerd waren in Nederland:
‘He who has drunk from the waters of Africa will live to return.’