Tussen wachtruimte A en de rapid arc bevindt zich een sluis. Eigenlijk is het een kleedhokje, maar aangezien ik geheel gekleed, met uitzondering van mijn jas, plaats mag nemen op de bestralingstafel voelt het vooral als een sluis. Terwijl ik in het ene hokje wordt gesluisd en mijn jas uittrek hoor ik mijn voorganger vanuit de bestralingsruimte op weg naar het andere kleedhokje. Je zou bijna denken dat het lopende bandwerk betreft als je de aard van het werk en de meelevendheid van de radiotherapeutische laboranten niet zou kennen.
Daar in mijn kleedhokje, ongeduldig als een trappelende stier in zijn hok, wachtend op mijn beurt bekruipt mij plotseling een onaangenaam gevoel. Na deze bestraling hoef ik nog maar 6 keer door de sluis. En dan….? Dan zit de hele cyclus aan bestralingen erop en moet ik maar hopen dat de stralen hun werk hebben gedaan. Ik zal mij niet langer kunnen verschuilen achter de gedachte dat de vermoeidheid, gespannenheid of korzeligheid die zich af en toe van mij meester maakt een gevolg is van de bestraling. En ik zal mijzelf ook niet langer wijs kunnen maken dat een pijntje of een rare tinteling een bijwerking van de bestraling is.
Over anderhalve week sta ik er helemaal alleen voor, zonder de beschutting van de sluis, het masker en de rapid arc. Terwijl ik dit schrijf besef ik hoe snel het kan gaan en hoe veranderlijk een mens kan zijn. Nog geen maand geleden liep ik de bestralingsbunker van de VU binnen met vooral één gedachte, zo snel mogelijk die 25 behandelingen ondergaan en wegwezen. En nu proef ik bij mijzelf een gevoel van onzekerheid, de angst voor de volgende fase en de behoefte aan zekerheid. Al is het maar een schijnzekerheid. Voorlopig hou ik mij nog maar vast aan de bestralingen die nog komen gaan. Vandaag zit nummer negentien er alweer op. Nog maar zes te gaan.