‘Toen ik hier begon was het een hele andere club.’ De gezette man leunt tegen het muurtje waar we uit de wind kijken naar de wedstrijd van mijn zoontjes. We staan diep in Amsterdam-West. ‘Het is toch een andere voetbalcultuur waar je mee te maken hebt.’ Op het veld zie ik veel Marokkaanse jongetjes rondrennen. Hun ouders staan aan de andere kant.
‘Ik heb wel eens met mijn sokken over de tafels heen gelopen hier.’ Bedoelde hij dat letterlijk of was dat een uitdrukking die ik niet kende. Ik kijk hem aan. ‘Nee echt. Ik heb mijn schoenen uitgedaan en ben op tafel geklommen. Iemand moest het doen.’ ‘Waarom dan?’ vraag ik. Je moest eens horen wat er geroepen werd langs de lijn toen ik hier begon. Daar kreeg je het ijskoud van. En ze bedoelde het niet eens slecht volgens mij. Het is een gepassioneerde cultuur. Maar wat hebben die koters daar aan? Die gingen zich ook misdragen. Altijd ruzie na afloop.’
Ik kijk naar de overkant waar de ouders keurig achter de hekken staan. ‘Wat heb je gezegd dan?’ vraag ik. ‘Ik heb gezegd dat als ze naar een wedstrijd kijken, ze maar drie dingen mogen roepen. Eén,’ hij telt af op zijn vingers. ‘Je kunt het. Twee. Doe je best. En drie.’ Hij laat een pauze vallen. ‘Ik hou van je.’ Ik kijk naar de man in het trainingspak naast me. ‘Mooi.’ Hij knikt.
‘En na een wedstrijd zijn er ook maar drie dingen die je mag vragen.’ Hij begint weer te tellen op zijn vingers. ‘Niet, heb je gewonnen of hoeveel was het? Maar was het leuk?’ Hij kijkt naar het veld. ‘Moet je kijken hoe hard die mannetjes werken. Daar kunnen die profs wat van leren. En dat is omdat ze het leuk vinden. Twee. Weet je dat ik trots ben op je. En drie.’ Ik voelde hem aankomen. Maar vond het toch mooi toen hij het zei. ‘Ik hou van je.’
Op het veld gaat het inmiddels hard tegen hard. Mijn zoontje wordt voor de zoveelste keer omver geschoffeld. ‘En werkt het?’ vraag ik. ‘Niet meteen. Daar was tijd voor nodig. Het was een chaos hier. Iedereen had kritiek. Op de trainer, op de coach, op de club, op de andere jongens in het team. Daarom ben ik op die tafel geklommen.’ Uit mijn ooghoek zie ik mijn zoontje een smerige overtreding maken. Ik wil iets roepen maar bedenk me. De man vertelt rustig verder. ‘Stond ik daar op mijn sokken in een bomvolle kantine. Alleen maar vaders. Moeders durfden toen nog niet binnen te komen. Zelfs niet bij min tien.’
Ik kruip wat dichter tegen het muurtje aan. Het was nu ook alles behalve warm. ‘Willen jullie dat jullie zonen goed leren voetballen? Willen jullie dat ze opgroeien in een veilige omgeving? Willen jullie dat ze met plezier in het veld staan? Wat denk je dat ze zeiden?’ Hij wacht niet op antwoord. ‘Ja natuurlijk. Dat wist ik van tevoren. Toen heb ik gezegd: jullie liegen. Dat is heftig, hè in die cultuur. Daar tillen ze heel zwaar aan als je dat zegt.
‘Ja?’ ‘Ontzettend. En dan moet je het ook waar maken. Ik ben toen naar de meest kritische man in het gezelschap toegegaan en ben voor hem op tafel gaan staan.’ Hij bukt naar voren zoals hij toen ook gedaan moet hebben. ‘Jij bent ontevreden hoe het hier gaat, hè?, heb ik gezegd. Jij vindt dat het anders moet. Je bent boos.’ ‘Echt?’ Hij knikt ‘Ja, zei die man. Weet je wat ik toen zei?
Ik hoef niks te zeggen. Hij staat nog steeds voorover gebukt alsof hij tegen de man praat.
‘Weet je op wie jij boos bent? Niet op de trainer, niet op de coach en niet op de jongens. Er is maar één persoon op wie je boos bent en dat is de man die zijn contributie nog niet betaald heeft. Dat is de man die hier de hele dag niets zit te doen in de kantine terwijl iemand anders zijn zoon traint. Dat is de man die nog nooit iets vrijwilligs gedaan heeft voor de club behalve klagen. En weet je wat ik toen heb gedaan?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Toen ben ik van tafel gesprongen en ben naar de badkamer toe gelopen en heb de spiegel van de muur getrokken. Ik ben voor hem gaan staan en heb gezegd, kijk dan. Dit is de man op wie je boos bent. Kijk maar eens goed.’ ‘Heftig,’ zeg ik. ‘Vind je?’ vraagt hij. ‘Ik vind wat hij doet veel heftiger.’ Daar heeft hij misschien gelijk. ‘En daarna?’
‘Kijk maar.’ Hij gebaart om zich heen. Er spelen in de gierende wind vijf jeugdteams. Overal staan de ouders netjes achter de hekken. Nergens wordt geschreeuwd, zelfs niet door de coaches. En binnen zitten vijf gehoofddoekte vrouwen achter het raam naar hun zoons te kijken. ‘Ik ga buurten in de skybox,’ zegt de man gebarend naar het raam. ‘Geniet van de wedstrijd.’ Mijn zoontjes staan inmiddels met 2-1 achter. Ik kijk de man na.
‘Jullie kunnen het jongens!’ roep ik. ‘Doe je best!’ Nummer drie bewaar ik voor straks.